Munificentissimus Deus (Nederlands)

the-assumption-of-virgin-mary-2191751_1280
Image by Dimitris Vetsikas from Pixabay

waardoor,
als Geloofsdogma gedefinieerd wordt, 
dat de Moeder Gods en Maagd Maria 
met lichaam en ziel tot de hemelse glorie is opgenomen

Pius Bisschop Dienaar der Dienaren Gods ter eeuwige gedachtenis 

Inleiding1. De allervrijgevigste God, die alles vermag en wiens voorzieningheidplan op wijsheid en liefde berust, verzacht volgens een ondoorgrondelijke wilsbesluit de smarten van volken en enkelingen door intervallen van vreugde, opdat op verschiedene wijzen en in verscheidene maat, voor hen, die Hem leifhebben alles samenwerkt ten goede (Zie Rom, 8, 28) 
2. Inderdaad, Ons Pontificaat wordt, evenals onze huidige tijd, gekweld door talloze zorgen, benauwdheden en angsten wegens overgrote rampspoeden veler afdwaling van waarheid en deugd; anderzijds echter is het voor Ons een grote troost, dat terwijl het katholiek geloof zich openlijk en werkdadig naar buiten openbaart, de devotie tot de Maagd en Moeder Gods met de dag wint aan kracht en vurigheid, en bijna over heel de wereld als een blij voorteken duidt op een beter en heiliger leven. Zo zien Wij gebeueren, dat terwijl de Allerzligste Maagd haar moedertaak voor de door Christus’ bloed verlosten vol leifde vervult, haar kinderen naar hart en geest steeds krachtiger worden opgewekt om met groeiende belangstelling haar voorrechten te overwegen. 
3. Het is een feit, dat God, die van alle eeuwigheid met een heel bijzondere toegenegenheid op de Maagd Maria heeft neergeschouwd, “toen de volheid der tijden kwam “(Gal. 4, 4), zò het raadsbesluit zijner voorienigheid heeft verwezenlijkt, dat alle privileges en voorrechten, die Hij haar in overgrote vrijgevigheid en volmaakte genadenharmonie ten alle tijde erkend en in de loop der eeuwen met de dag dieper doorvorst, toch is het ons tijdsgewricht, waarin het privilege van de lichamelijke Tenhemelopneming der Moeder Gods en Maagd Maria twijffelloos in een helderder licht ging schitteren. 
4. Dit privilege kwam op de dag, dat Onze Voorganger Pius IX onsterfelijker gedachtenis het geloofspunt van de onbevlekte ontvangenis der zegenrijke Moeder Gods plechtig bezegelde, in een nieuwe stralengloed te staan. Allernauwst immers zijn deze twee voorrechten onderling verbonden. Christus namelijk heeft zonde en dood door zal eigen dood overwonnen; en alwie door het doopsel op bovennatuurlijke wijze herboren is, heeft door dezelfde Christus de zege op zonde en dood bevochten. Desondanks wil God volgens een algemeen geldende wet de volledige vrucht der overwinning op de dood behaald aan de rechtvaardigen niet schenken dan eerst op het einde der tijden. Dat Is de reden, waarom óók de lichamen der rechtvaardigen na de dood in ontbindng overgaan, en ieders lichaam pas op de jongste dag met zijn eigen verheerlijkte ziel verbonden zal worden. 
5. Van deze algemene wet echter heeft God de Zalige Maagd Maria willen uitzonderen. Zij heeft krachtens een geheel bijzonder voorrecht, door haar onbevlekte ontvangenis de zonde overwonnen en daarom was Zij niet onderhevig aan de wet om in staat van ontbinding in het graf te blijven, noch behoefde Zij tot het einde der tijden de verlossing van haar lichaam te verbijden. 

OnderbouwingUnanieme keuze
6. Zodra dus plechtig bezegeld was, dat de Moeder Gods en Maagd Maria van het eerste ogenblik af van de erfzonde is vrijgebleven, gingen de christengelovigen in hun hart een innige hoop koesteren, dat het hoogste Leergezag der Kerk ook het geloofspunt der lichamelijke Tenhemelopneming der Maagd Maria zo spoedig mogelijk zou definiëren.
7. Immers men kon zien, hoe niet alleen christengelovigen afzonderlijk, maar ook vertegenwoordigers van Staten en Kerkprovincies, ja zelfs niet weinig Vaders van het Vaticaans Concilie deze gunst met aandrang van de Apostolische Stoet afsmeekten.8. In de loop der tijden echter bleven soortgelijke verzoeken en smeekschriften niet alleen onverminderd, inegendeel, dagelijks namen ze in aantal en aandrang toe. Er werden immers tot dit doel gezamenlijke gebedsoefeningen gehouden; studies over dit onderwerp werden zowel door verschillende vooraanstaande godsgeleerden op eigen initiatief, alsook op openbare kerkelijke Hogescholen en andere instituten voor gewijde wetenschap met kracht en opgewektheid bevorderd; Mariale congressen, nationale zowel als internationale werden in vele delen der katholieke wereld belegd. En door deze studies en onderzoekingen kwam duidelijker in het licht te staan, dat in de aan de Kerk toevertrouwde christelijke geloofsschat óók het dogma ligt opgesloten van de Tenhemelopneming der Maagd Maria; en zij hadden meeestal verzoekschriften tot gevolg, waardoor de Apostolische Stoel gesmeekt en gebeden werd ook deze waarheid plechtig te definiëren.
9. In deze vrome wedkamp waren de christengelovigen op wondere wijz één met hun gewijde Kerkvoogden; want óók deze zonden dergelijke petities en wel in grote getale, hierheen naar Sint Pieters Stoel. Zo kwam het, dat reeds bij Onze verheffing op de troon van het Hogepriesterschap, dergelijke verzoekschriften in vele duizendtallen uit elk deel der wereld en uit elke maatschappelijke stand, nl. uit het Heilig College Onzer Zonen de Kardinalen, uit de kring onzer Eerbiedwaardige Broeders, de Aartsbisschoppen en Bisschoppen, uit Bisdommen en parochies, naar deze Apostolische Stoel waren opgestuurd.
10. Daarom hebben Wij onder vurige gebeden tot God, dat Hij bij de beslissing over deze allergewichtigste zaak het licht van de H. Geest in Onze geest zou ontsteken, bijzondere normen vastgesteld, waarbij Wij voorschreven, dat met vereende krachten dit onderwerp nog meer ernstig zou worden bestudeerd; en dat middelerwijl zouden verzameld worden en nauwkeurig afgewogen al die petities, welke, van Onze Voorganger gelukkiger gedachtenis Pius IX af tot op onze tijd over de Tenhemelopneming der Zalige Maagd Maria naar deze Apostolische Stoel waren gezonden. (Petitiones de Assumptione corporea B. Virginis Mariae in caelum definienda ad S. Sedem delatae 2 dln., Typis Poliglottis Vaticanis, 1942)

Kerkelijk leergezag

11. Wijl het hier echter een zó gewichtige en zó ernstige zaak betrof, hebben Wij het opportuun geacht al Onze Eerbiedwaardige Broeders in het Episcopaat direct en officiëel te verzoeken persoonlijk hun mening met weloverwogen woorden aan Ons kenbaar te maken. Daarom hebben Wij de eerste Mei van het jaar 1946 aan hen Onze Brief gericht “Deiparae Virginis Mariae“, waarin deze woorden stonden: “Of gij, Eerbiedwaardige Broeders, naar de mate van Uw hoge wijsheid en voorzichtigheid van oordeel zijt: dat de lichamelijke Assumptie der Allerzaligste Maagd als geloofspunt kan voorgesteld en gedefinieerd worden, en of dit Uw verlangen is, alsmede dat van Uw geestelijkheid en Uw kudde.” (Encycliek Deiparae Virginis Mariae nr. 4 van Paus Pius XII, 1946)
12. Welnu, zij die “de H. Geest als Bisschoppen gesteld heeft om Gods Kerk te besturen” (Hand. 20, 28) hebben op beide vragen met bijna algemene stem bevestigend geantwoord. Deze bijzondere eenstemmigheid der katholieke Bisschoppen en gelovigen” ( Bul Ineffabilis Deus Acta Pii IX, p. I vol. I p. 615), waardoor zij te kennen geven, dat de lichamelijke Tenhemelopneming der Moeder Gods als geloofspunt vastgesteld kan worden, toont Ons de eensgezinde leer van het gewoon Leergezag der Kerk en het eensgezind geloof van het christenvolk – een geloof, dat door voornoemd Leergezag gesteund en geleid wordt – en daarom is deze eensgezindheid alleen reeds door zich zelf een absoluut zeker en van iedere dwaling gevrijwaard teken, dat dit voorrecht een door God geopenbaarde waarheid is en in die goddelijke geloofsschat berust, die Christus aan zijne Bruid schonk om hem getrouw te bewaren en onfeilbaar uit te leggen (Zie: Vat. Conc. I De fide catholica cap. 4). Dat Leergezag der Kerk echter kwijt zich van zijn taak om de geopenbaarde waarheden door alle tijden heen rein en ongerept te bewaren, niet uit kracht van een zuiver menselijk inspanning, maar door de bijstand van de Geest der waarheid (Zie: Joh, 14, 26), en dus volstrekt zonder enige dwaling; daarom draagt zij die waarheden ongerept over zonder er iets aan toe te voegen, zonder er iets af te nemen. “Want – aldus de leer van het Vaticaans Concilie – de Heilige Geest is aan Petrus’ opvolgers beloofd, niet om beleerd door Diens openbaring een nieuwe leer te onthullen, maar om door Hem bijgestaan, de Openbaring, door de Apostelen overgeleverd, m.a.w. de geloofsschat, heilig te bewaren en getrouw uit te leggen”. (Vatic. Conc. I, Const. De Ecclessia Christi cap. 4) Uit de algemene eenstemmigheid van het gewone Leergezag der Kerk verkrijgt men dus een zeker en afdoend bewijs, waardoor als waar bevestigd wordt, dat de lichamelijke Tenhemelopneniing van de Zalige Maagd Maria – welke toch, juist in zover ze de hemelse verheerlljking van het maagdelijk lichaam der gezegende Moeder Gods betreft, door geen enkel vermogen van de menselijke geest uit eigen natuurlijke krachten gekend kon worden – een door God geopenbaarde waarheid Is en dus door alle kinderen der Kerk vast en oprecht geloofd moet worden. Want – zo verzekert ons hetzelfde Vaticaans Concilie: “Krachtens goddelijk en katholiek geloof moet al datgene geloofd worden, wat in het woord Gods, hetzij geschreven, hetzij overgeleverd, bevat is, en door de Kerk, ofwel hetzij door een plechtige uitspraak ofwel door haar gewoon en universeel Leergezag, als door God geopenbaard te geloven wordt voorgesteld” (Const. Vat. Conc. I.De fide catholica cap. 3)
13. Dit gemeenschappelijk geloof der Kerk wordt vanaf verafgelegen tijden door de loop der eeuwen heen aan het licht gebracht door verschillende getuigenissen, aanwijzingen en sporen; datzelfde geloof zien we met de dag in een helderder licht stralen.
14. De christengelovigen namelijk, door hun Herders geleid en beleerd, hebben voorzeker uit de, H. Schrift geleerd, dat de Heilige Maria tijdens haar aardse pelgrimstocht een leven geleid heeft vol zorgen, angsten en smarten; bovendien dat de voorzegging van de heilige grijsaard Simeon in vervulling is gegaan, en een vlijmscherp zwaard haar hart heeft doorboord onder het kruis van haar Goddelijke Zoon en onze Verlosser. Eveneens viel het hun niet moeilijk toe te geven, dat ook de verheven Moeder Gods, evenals haar Eéngeborene, uit dit leven is heengegaan. Dit verhinderde hun echter niet openlijk te geloven en te belijden, dat haar heilig lichaam nooit aan het bederf van het graf is onderworpen geweest, dat nooit die verheven woontent van het Goddelijk Woord in ontbinding en stof is overgegaan. Ja zelfs, door de goddelijke genade bestraald en door kinderliefde gedreven jegens Haar, die God baarde en allerzoetste Moeder is,s chouwden zij met de dag in een helderder licht die wonderbare harmonische samenhang der voorrechten, welke de goddelijke Voorzienigheid aan deze zegenrijke gezellin van onze Verlosser schonk, en die tot zulk een geweldige hoogte opstegen, als door geen ander door God geschapen wezen – de menselijke natuur van Christus uitgezonderd – ooit werd bereikt.

Eerbetoon van het gelovig volk
15. Van datzelfde geloof getuigen overduidelijk die talloze tempels, welke ter ere van de Maagd Maria ten Hemel opgenomen aan God zijn gewijd; eenzelfde getuigenis leggen die gewijde beeltenissen af, welke in die heiligdommen aan de verering der christengelovigen zijn voorgesteld, en die de uitzonderlijke zegepraal ener zo Zalige Maagd alleen voor ogen stellen. Vervolgens: steden, bisdommen en landstreken werden aan de bijzondere schutse en ebscherming der ten Hemel verheven Maagd en Meoder Gods toevertrouwd; en op gelijke wijze werden onder goedkeuring der Kerk religieuze Instituten in het leven geroepen, die aan ditzelfde privilege hun naam ontlenen. Ook mag men neit stilzwijgend voorbijgaan, dat in de Maria-rozenkrans, welks bidden deze Apostolische Stoel zozeer aanbeveelt, één mysterie ter vrome overweging voorgesteld wordt gevonden, dat zoals allen weten, handelt over de Tenhemelopneming der Zalige Maagd.
De liturgische vieringen in Oost en West
16. Op een universele en meer schitterende wijze echter komt het geloof der godgewijde Herders en christengelovigen tot uiting wanneer reeds vanaf de oudste tijden in landen van het Verre Oosten en het Westen liturgische plechtigheden op deze titel gevierd worden; nooit immers lieten de Heilige Kerkvaders en Kerkleraren na daaruit licht te putten: want, zoals iedereen weet, kan de heilige Liturgie, “daar zij ook een belijdenis der hemelse waarheden is, een belijdenis staande onder het hoogste Leergezag der Kerk, bewijzen en getuigenissen verschaffen, en wel van geen geringere waarde, om een bepaald punt der christenleer te bevestigen “(Encycliek Mediator Dei A.A.S., vol. XXXIX, p. 541).
17. In de liturgische boeken die het feest brengen of wel van de Insluimering of wel van de Assumptie der Heilige Maria, worden uitdrukkingen gevonden, die als eenstemmig getuigen, dat toen de goddelijke Moedermaagd uit deze aardse ballingschap naar de hemel overging, haar heilig lichaam volgens het van Gods Voorzienigheid dat lot onderging, hetwelk met de waardigheid van Moeder van het Woord Mensgeworden Woord en de overige Haar geschonken voorrechten in overeenstemming was. Dit wordt, om een prachtig voorbeeld aan te halen, duidelijk weergegeven in het Sacramentaorium, dat Onze Voorganger Hadrianus I onsterfelijker gedachtenis aan Keizer Karel de Grote zond. Daarin vindt men immers het volgende: “Vererenswaard is ons, Heer, deze feestdag, waarop de heilige Moeder Gods de tijdelijke dood onderging, en toch niet door de kluisters van de dood kon neergedrukt worden, Zij die Uw Zoon onze Heer uit Zich verwekt heeft vleesgeworden”.
18. Wat echter hier in die soberheid van woorden, welke aan de Romeinse Liturgie eigen is, wordt uitgedrukt, wordt in de overige oudliturgische boeken, hetzij van het Oosten of van het Westen, helderder en breedvoeriger verklaard. Het Sacramentarium Gallicanum, om een voorbeeld aan te halen, noemt dit voorrecht van Maria “een onuitlegbare geheimnis, des te roemrijker, naarmate het om de assumptie der Maria enig is onder de mensen.” En in de Byzantijnse Liturgie wordt de lichamelijke Assumptie der Maagd Maria niet alleen met de waardigheid der Moeder Gods telkens opnieuw in verband gebracht, doch ook met haar andere voorrechten, in het bijzonder met haar maagdelijke moederschap, door een bijzonder raadsbesluit van Gods Voorzieningheid Haar voorbestemd: “Aan U heeft de Koninga llerdingen, God, dat wat de natuur te boven gaat geschonken; gelijk Hij U immers bij de geboorte van Uw Kind maagd liet blijven, zo heeft Hij in het graf Uw lichaam voor het bederf bewaard en door een goddelijke overbrenging medeverheerlijkt”.

Het feest van de tenhemelopneming
19. Het telt echter, dat de Apostolische Stoel, als erfgename van de taak aan de Prins der Apostelen toevertrouwd om de broeders in het geloof te bevestigen, door haar gezag dat feestgetij aldoor plechtiger maakte, heeft voorzeker de goedgenegen harten der christengelovigen werkdadig aangespoord om dagelijks meer en meer de verhevenheid van dit lofrijk mysterie te beschouwen. Zo werd het feest der Asassumptie uit die eregraad, die het van den beginne af onder de andere Marlafeesten gekregen had, tot de rang der hogere feesten van geheel de liturgische kringloop verheven. En toen Onze Voorganger de H. Sergius I voorschreef, dat op de vier Mariafeesten de Litanie of de zogenaamde Statieprocessie moest gehouden worden, noemt hij in één adem het feest der Insluimering, der Geboorte, der Annuntiatie en der Zuivering van de Maagd Maria. En later liet de H. Leo IV het feest, dat toen reeds onder de titel van Assumptie der Zalige Moeder Gods gevierd werd, op een nog plechtigere wijze herdenken; hij gelastte, dat vóór het een vigilie zou gehouden worden, daarna echter smeekbeden tot op de achtste dag; en hij zelf wilde van deze gelegenheid gebruik maken, om aan deze plechtigheden omringd door een ontzaglijke menigte deel te nemen. En dat daarenboven de heilige vasten, die op de dag vóór dit feestgetij gehouden wordt, reeds van oudsher was voorgeschreven, blijkt klaar uit het getuigenis van Onze Voorgange de H. Nicolaas I, waar hij spreekt over de voornaamste vastendagen, “die … de heilige Roomse Kerk van oudsher op zich nam en onderhoudt.”
20. Wijl echter de Liturgie der Kerk niet de moeder is van het katholiek geloof, maar veeleer het kroost, en de riten van de eredienst uit het geloof, gelijk de vruchten uit een boom, voortkomen, daarom hebben de Heilige Vaders en de grote Leraren in hun homilieën en preken, welke zij op dit feest voor het volk hielden, niet uit de Liturgie als eerste bron de leer der Assumptie geput, maar veeleer deze als door de christengelovigen gekend en aanvaard besproken; zij hebben die leer duidelijker verklaar, haar zin en inhoud diepzinniger uiteengezet, terwijl zij vooral datgene helderder in het licht stelden, wat de liturgische boeken vaak beknopt en kort aangeraakt hadden: dat namelijk dit feest niet alleen de herinnering is aan het feit, dat het ontzielde lichaam der Zalige Maagd Maria op geen enkele wijze, aan het bederf onderhevig is geweest, maar ook de gedachtenis aan haar triomf over de dood en haar hemelse verheerlijking naar het voorbeeld van haar Eengeborene Jezus Christus.
Verdere getuigenissen en onderbouwingenDe stem van de Kerkvaders
21. Zó de H. Joannes Damascenus, die bij uitstek de grote heraut van de overlevering omtrent deze waarheid is; als hij de lichaamlijke Assumtie der zegenrijke Moeder Gods niet haar andere gaven en voorrechten vergelijkt, roept hij met hartstochtelijke welsprekendheid deze woorden uit: “Het was nodig, dat Zij die bij het baren haar maagdelijkheid ongerept bewaarde, haar lichaam ook na de dood zonder enig bederf behield. Het was nodig, dat Zij die de Schepper als kind in haar schoot gedragen had, in de goddelijke woontent zou verblijven. Het was nodig, dat de bruid, die de Vader verloofd had, in het hemels bruidsvertrek zou wonen. Het was nodig, dat Zij die naar haar Zoon aan het kruis had opgeschouwd, en het lijdenszwaard, dat Zij bij de geboorte van haar kind was ontvlucht, in haar borst gestoken kreeg, haar Zoon naast de Vader zetelend zou aanschouwen. Het was nodig, dat de Moeder Gods hetgeen haar Zoon heeft zou bezitten, en door alle schepsel als Gods Moeder en dienstmaagd zou geëerd worden.
22. Dit woord van de H. Joannes Damascenus stemt getrouw overeen met de uitspraken van anderen, die dezelfde leer verkondigen. Immers niet minder duidelijke en scherpe uitspraken worden in die preken gevonden, die de Vaders uit een vroeger of uit hetzlefde tijdvak, meestal bij gelegenheid van dit feest, gehouden hebben. Zo bijvoorbeeld, om andere voorbeelden aan te halen, was het de mening van de H. Germanus van Konstantinopel, dat de vrijwaring van het lichaam van de Moeder van God en Maagd Maria voor ontbinding en haar Tenhemelopneming niet alleen met haar goddelijk moederschap in overeenstemming waren, maar ook met de bijzondere heiligheid van haar maagdelijk lichaam: “Gij verschijnt, volgens het woord der Schrift, in schoonheid’; en Uw maagdelijk lichaam is geheel heilig, geheel kuis, geheel Gods woonverblijf; zodat het ook op deze grond later niet tot stof kan vergaan; als menselijk lichaam getransformeerd en opgeheven tot een verheven leven van onvergankelijkheid, maar tevens in verheerlijkte levensstaat, ongedeerd en deelachtig aan het volmaakte leven”. En een andere zeer oude schrijver beweert: “Dus wordt Zij als de roemrijkste Moeder van Christus onze Verlosser en God, die leven en onsterfelijkheid uitdeelt, door Christus zelf in leven gehouden, in eeuwigheid naar haar lichaam in onvergankelijkheid aan Hem gelijk, die Haar uit het graf opwekte en tot zichzelf opnam op de wijze die Hem alleen bekend is”.
23. Toen echter dit liturgische feest met de dag zich verbreidde en met groeiende vroomheid gevierd werd, hielden de Kerkvoogden en gewijde redenaars in steeds groeiend getal het voor hun plicht het mysterie, dat op het feest der Assumptie, herdacht wordt, duidelijk en helder uit te leggen, en uiteen te zetten hoe het met de overige geopenbaarde waarheden allerinnigst samenhangt.
De overeenstemming van de theologen
24. Onder de scholastieke theologen ontbraken er niet, die juist omdat zij in de door God geopenbaarde waarheden dieper wilden schouwen, en de overeenstemming wilden aantonen tussen de zogenaamde theologische gronden en het Katholiek geloof, meenden te moeten opmerken, dat dit voorrecht van de Assumptie der Maagd Maria wonderbaar klopt met de goddelijke waarheden ons overgeleverd in de Heilige Schrift.
25. Vanuit dit standpunt verder redenerend, brachten zij verschillende argumenten aan, om dit Maria-voorrecht te belichten, en van deze argumenten was naar hun beweren wel het eerste element de wil zelf van Jesus Christus om zijn Moeder, overeenkomstig de kinderliefde die Hij tot Haar koesterde, in de hemel op te nemen; de bewijskracht echter dierzelfde argumenten lag volgens hen in de onvergelijkelijke waardigheid van haar goddelijk moederschap en van alle genadegaven, die daaruit voortspruiten; te weten haar uitmuntende heiligheid, die de heiligheid van alle mensen en engelen overtreft; de enge verbinding van Maria met haar Zoon en bovenal de diepgevoelde liefde, waarmee de Zoon de Hem allerwaardigste Moeder vereerde.
26. Dikwijls vindt men ook godgeleerden en gewijde redenaars, die op het voetspoor der Heilige Vaders, om hun geloof in de Assumptie te belichten, met een zekere vrijheid gebeurtenissen en woorden aanhalen, welke aan de Heilige Schrift ontleend zijn. Zo zijn er – we willen slechts enkele Schriftgegevens vermelden, die vaker benut worden – die de woorden van de Psalmist aanhalen: “Rijs op, Heer, ga Uw rustplaats binnen, Gij en de door U geheiligde Ark” (Ps. 81, 8); en dan zien zij in de Ark des Verbonds, uit onvergaanbaar hout gemaakt en in Gods tempel geplaatst, als het ware een, beeld van het allerzuiverste lichaam van de Maagd Maria, voor het grafbederf gevrijwaard, en tot zulk een glorie in de Hemel verheven. Op gelijke wijze vestigen zij in ons geval de aandacht op het beeld der Koninginne, en beschrijven, hoe Zij in triomf de koningszaal binnentreedt en aan de rechterzijde van de Goddelijke Verlosser neerzit (Ps. 44, 10. 14-16); ook voeren zij de Bruid van het Hooglied ten tonele, “die door de woestijn opstijgt als een rookpluim van mirre en wierook“, om met een kroon bekranst te worden (Hoogl. 3, 6, zie 4, 8; 6, 9). Deze gegevens der Schrift benutten zij als beelden van die hemelse Koningin, die hemelse Bruid, die één met haar Goddelijke Bruidegom naar de troonzaal des Hemels opstijgt. 
27. Vervolgens hebben de leraars uit de tijd der scholastiek niet alleen in de verschillend figuren van het Oude Testament , maar ook in die met zon omklede Vrouwe, die de Apostel Johannes op het eiland Patmos (Openb. 12, 1 v.) schouwde, een beeld van de Assumptie der Maagd en Moeder Gods gezien. Uit het Nieuwe Testament ontbamen zij ook een andere plaats, welke zij met een geheel bijzondere zorg overwogen: “Wees gegroet, vol van genade, de Heer is met U, Gij zijt de gezegende onder de vrouwen” (Luc. 1, 28), want in het geheimnis der Assumptie zagen zij de laatste verwerkelijking van die overvolheid van genaden, aan de Maagd Maria toebedeeld, en een bijzondere zegening tegenovergesteld aan de vloek, waardoor Eva getroffen werd.
28. Op die grond beweert bij het begin der scholastieke theologie de vrome man Gods Amadeus van Lausanne, dat het vlees der Maagd Maria zonder bederf is gebleven; “het is immer ongeoorloofd,” zegt hij, “te geloven, dat haar lichaam aan ontbinding werd prijsgegeven“; haar lichaam immers werd wederom met haar ziel verbonden, en daarmee vereend in de hemelzaal met gloriehoogheid omkranst. En dan gaat hij verder: “Want Zij was vol van genade, en Gezegend onder de de vrouwen (Luc. 1, 28). Zij alleen was waardig in haar schoot te ontvangen de ware God van ware God, die Zij als maagd baarde, als maagd voedde, koesterde in haar schoot, en wie Zij in alles haar minzame moederdiensten bood” (H. Amadeus van Lausanne, De beatae Virginis obitu, Assumptione in Caelum, exaltatione ad Filii dexteram
29. Onder de gewijde schrijvers echter, die in die tijd van de uitspraken en de verschillentle beelden en analogieën der Heilige Boeken gebruik maakten, om hun vroom geloof in de leer der Assumptie te belichten en te bevestigen, neemt een heel eigen plaats in de Evangelische Leraar de H. Antonius van Padua. Toen hij namelijk op de feestdag van Assumptie de woorden van de profeet Jesaja verklaarde: “de plaats mijner voeten zal ik verheerlijken (Jes. 60, 13) gaf hij als zijn stellige overtuiging te kennen, dat de Goddelijke Verlosser zijn teergeliefde Moeder, waaruit Hij het menselijk vlees had aangenomen, niet de hoogste glorie gekroond heeft. “Hieruit ziet ge duidelijk zo sprak hij dat de Zalige Maagd in haar lichaam, waar de plaats was van de voeten des Heren, ten hemel opgenomen is.” Daarom schrijft de heilige Psalmist: “Rijs op, Heer, ga Uw rustplaats binnen, Gij en de door U geheiligde Ark.” Zoals Jesus Christus, zo beweert hij, de dood overwon, verrees en opsteeg naar de rechterhand zijns Vaders, zó ook “verrees eveneens de Ark, die Hij heiligde, want op deze dag is de Moedernititgd in het hemels bruidsvertrek opgenomen.(H. Antonius van Padua, Sermones dominicales et in solemnitatibus. In Assumptione S. Mariae Virginis sermo)

30. Toen dan in de middeleeuwen de Scholastieke Godgeleerdheid haar hoogste bloei bereikte, verzamelde de H. Albertus de Grote verschillende bewijsplaatsen, zowel aan de Heilige Schrift als aan de uitspraken van de overlevering en tenslotte aan de Liturgie en de zogenaamde theologische gronden ontleend, en hij besloot aldus:

“Uit deze bewijsgronden en bewijsplaatsen en nog vele andere is het duidelijk, dat de Allerzaligste Moeder Gods naar lichaam en ziel boven de koren der engelen is opgenomen. En dit houden wij in elk opzicht voor waar”.

In een preek echter, gehouden op Maria Boodschap, legt hij de woorden uit van de groetenis des Engels:

“Wees gegroet, vol van genade…”, en terwijl de Universele Leraar de Allerheiligste Maria met Eva vergelijkt, bewijst hij op heldere en aanschouwelijke wijze, dat Maria niet getroffen werd door die viervoudige vloek, waaronder Eva bukte”.

31
De Engelachtige Leraar volgt de voetsporen van zijn grote meester. Weliswaar heeft hij het vraagstuk der Assumptie nooit opzettelijk behandeld, maar zo dikwijls hij het toevalligerwijze aanraakt, houdt hij in vereniging met de Katholieke Kerk standvastig er aan vast, dat met Maria’s ziel óók haar lichaam ten Hemel opgenomen is.

Artikel 4 De interpretatie van de H. Bonaventura
32
Dezelfde mening omhelst ook met vele anderen de Serafijnse Leraar. Hij houdt het voor absoluut zeker, dat gelijk God de Allerheiligste Maagd Maria zowel bij de ontvangenis als bij de geboorte van haar Kind, behoedde voor de kwetsing van haar maagdelijk schaamtegevoel en maagdelijke ongereptheid, Hij op dezelfde wijze evenmin geduogde, dat haar lichaam aan het bederf werd overgegeven en tot stof verwerd. Als hij de woorden der Heilige Schrift uitlegt: “Wie is zij, die opstijgt uit de woestijn, overvloeiend van geneugten, steunend op haar beminde” (Hoogl. 8, 5) , en die woorden in een aangepaste zin op de Heilige Maagd laat slaan, redeneert hij als volgt:

“En hieruit kan men vaststellen, dat Zij naar haar lichaam daar boven is …… Want …… de zaligheid zou immers niet volmaakt zijn, als men niet persoonlijk in de hemel is. En wijl nu een persoon niet alleen uit de ziel, maar uit de verbinding van ziel en lichaam bestaat, is het duidelijk dat Zij volgens beider verbinding daar
is. Anders toch zou Zij niet het volkomen hemelgenot smaken”.

Artikel 5 Het gedachtengoed van de scholastiek tijdens de 15e eeuw
33
In het laatste tijdvak der Scholastieke Theologie, d.w.z. in de 15e eeuw, verzamelde de H. Bernardinus van Siena alles wat de middeleeuwse godgeleerden over de Assumptie hadden gezegd en uiteengezet. En terwijl hij alles opnieuw zorgvuldig behandelde, stelde hij zich niet tevreden met het weergeven van de voornaamste beschouwingen, die door de vroegere leraren ten beste gegeven, maar hij voegde er ook andere aan toe. De gelijkenis b.v. van de Moeder Gods met haar goddelijke Zoon in adel en waardigheid van ziel en lichaam – een gelijkenis, die ons zelfs de gedachte niet toestaat de hemelse Koningin van de Koning des hemels te scheiden – stelt zonder meer de eis, dat Maria “slechts daar wezen moet, waar Christus is” , en daarenboven is het volkomen met de rede in overeenstemming, dat evenals een man zo ook een vrouw naar lichaam en ziel nu reeds de eeuwige glorie in de Hemel verworven heeft; en vervolgens biedt het feit, dat de Kerk nimmer naar de overblijfeselen der Heilige Maagd zocht of deze aan het volk ter verering voorstelde, een “om zo te zeggen tastbaar experimenteel” bewijs.

Artikel 6 De bevestiging door de recente gewijde schrijvers
34
In latere tijden waren de bovenvermelde meningen der Heilige Vaders en Leraren algemeen in zwang. In volle overeenstemming niet de van oudsher overgeleverde eenstemmige leer der christenheid riep de H. Robertus Bellarminus uit: “En wie is er, bid ik u, die zou kunnen geloven, dat de ark der heiligheid, de woontent van het Woord, de temepel van de Heilige Geest in bederf overging? Mijn ziel huivert alleen reeds bij de gedachte, dat dit maagdelijke lichaam, waaruit God geboren werd, dat Hem baarde, voedde, koesterde, ofwel in as zou verkeerd zijn ofwel als spijs gegeven aan de wormen.”
35
Op analoge wijze spreekt de H. Franciscus van Sales. Na de verzekering dat het ongeoorloofd is te twijfelen aan het feit, dat Jesus Christus op de meest volmaakte wijze het goddelijk bevel aan de kinderen om hun ouders te eren ten uitvoer bracht, stelt hij zich de vraag:

“Welke zoon zou, als hij het vermocht, niet zijn moeder ten leven roepen en haar na haar dood niet opnemen in het Paradijs?”

En de H. Alfonsus schrijft:

“Jesus wilde niet, dat Maria’s lichaam zich na haar dood ontbond, want het zou Hem zelf tot schande strekken, als het maagdelijke lichaam, waaruit Hij zelf het vlees aannam, tot bederf was overgegaan” .

36
Toen dan het mysterie van het feest der Tenhemelopneming reeds in zijn volle licht stond, ontbrak het niet aan leraars, die niet zozeer de theologische argumenten behandelden om te bewijzen, hoe passend in elk opzicht en redelijk het geloof is aan de lichamelijke Tenhemelopneming der Zalige Maagd Maria, maar veeleer hun aandacht schonken aan het feit, dat de Kerk, die de mystieke Bruid van Christus is zonder smet of rimpel en die door de Apostel “de zuil en de grondslag der waarheid” (1 Tim. 3, 15) genoemd wordt, dit geloof belijdt, en steunend op dit geloof der hele christenheid, de tegenovergestelde sententie voor roekeloos hielden, om niet te zeggen voor ketters. Zo b.v. onder niet weinige anderen de H. Petrus Canisius. Na vastgesteld te hebben, hoe het woord Assumptie zelf niet alleen de verheerlijking van de ziel doch ook van het lichaam inhoudt, en dat reeds gedurende vele eeuwen de Kerk dit Mariageheimenis der Assumptie vereert en plechtig viert, merkt hij op:

“Deze sententie handhaaft zich reeds enige eeuwen en zij is in de harten der vromen zo ingeworteld en aan de Kerk zo ingeprent, dat naar hen, die ontkennen dat het lichaam van Maria ten Hemel is opgenomen, zelfs niet niet geduld geluisterd wordt, maar dat zij overal als onredelijk twistziek of als volmaakt of als mensen, die meer door een ketterse dan door een katholieke geest geleid zijn, worden uitgefloten”

37
Tezelfder tijd stelde de Uitmuntende Leraar voor de mariologie deze norm op: te weten, “dat de genaden-mysteries, die God in de Heilige Maagd gewerkt heeft, niet volgens de algemene geldende wetten moeten gemeten worden, maar getoetst aan Gods almacht, altijd verondersteld, dat het gaat over een zaak, die betaamt en op generlei wijze in tegenstelling of weerspraak is met de H. Schrift” . Steunend op het gemeenschappelijk geloof der universele Kerk, kon hij ten opzichte van het mysterie der Assumptie concluderen, dat dit geheim met dezelfde vastheid geloofd moet worden als de Onbevlekte Ontvangenis der H. Maagd; en reeds toen was hij de overtuiging toegedaan, dat zulke waarheden gedefinieerd konden worden.

38. 
Al deze bewijsvoeringen en beschouwingen van de Heilige Vaders en godgeleerden steunen in laatste instantie op de H. Schrift; deze immers stelt ons de zegenrijke Moeder Gods voor ogen als ten nauwste verenigd met haar goddelijke Zoon, en ten allen tijde aan zijn lot deelachtig. En daarom schijnt het vrijwel onmogelijk, Haar die Christus in haar schoot ontving, het leven gaf, met haar brosten voedde, Hem in haar armen droeg en aan haar boezem drukte, Haar ons voor te stellen als na dit aardse leven, zij het niet naar de ziel, dan toch naar het lichaam, van Hem gescheiden. Wijl onze Verlosser de Zoon van Maria is, was het onmogelijk, dat Hij die zo nauwgezet de goddelijke wet onderhield, na zijn Eeuwige Vader ook niet zijn teergeliefde Moeder eerde. Welnu: Hij kòn Haar met die hoge eer van vrijwaring voor het doodsbederf onderscheiden; dus moet men geloven, dat Hij het inderdaad heeft gedaan.

DEEL 3 Het dogma

Artikel 1 Maria, de nieuwe Eva
39
Bovenal dient vermeld te worden, dat vanaf de tweede eeuw de Maagd Maria door de, Heilige Vaders wordt voorgesteld als de nieuwe Eva met de nieuwe Adam, zij het, op ondergeschikte wijze, ten nauwste verbonden in de strijd tegen de hellevijand, een strijd, die zoals in het proto-evangelie (Gen. 3, 15) voorspeld wordt, bekroond zou worden met de meest volkomen overwinning op de zonde en op de dood; beide immers worden in de brieven van de Apostel der heidenen in één adem genoemd . En daarom: gelijk de glorieuse opstanding van Christus uit het graf een wezenlijk bestanddeel is, ja zelfs het triomfale slotstuk vormt van Christus’ overwinning, zo moest ook de strijd die de H. Maagd vereend met haar Zoon voerde, met de verheerlijking van haar maagdelijk lichaam bekroond worden: want zoals dezelfde Apostel zegt: “Zodra …… het sterflijke met onsterflijkheid is bekleed, wordt het woord vervuld dat geschreven staat: De dood is verzwolgen in overwinning” (1 Kor. 15, 54)

Artikel 2 De redenen voor een nieuw dogma
40
Daarom heeft de hoogverheven Moeder Gods, met Jesus Christus vanaf alle eeuwigheid “in een en hetzelfde besluit” der voorbestemming op egheimzinnige wijze verbonden, onbevlekt in haar ontvangenis, ongerepte maagd in haar goddelijke moederschap, edelmoedige gezellin van die Goddelijke Verlosser, die de volle triomf behaalde over de zonde en haar gevolgen: daarom heeft Zij uiteindelijk als de hoogste bekroning harer voorrechten dit privilege verworven, dat Zij vrij zou blijven van het bederf des grafs, en dat Zij, evenals reeds vroeger haar Zoon, na de overwinning op de dood, met ziel en lichaam in de Hemelglorie zou opgevoerd worden, om daar als Koningin te schitteren aan de rechterhand van haar Zoon, de onsterfelijke Koning der eeuwen. (1 Tim. 1, 17)
41
Omdat dus de unviversele Kerk, waarin de Geest der Waarheid leeft, die haar onfeilbaar geleidt om tot de verdieping der geopenbaarde waarheden te komen, op veelvuldige wijze in de loop der eeuwen haar geloof heeft kond gedaan en omdat de Bisschoppen van heel der aarde met bijna volkomen eenstemmigheid verzoeken, dat als dogma van het goddelijk en katholieke geloof de waarheid van der lichamelijke, Tenhemelopneming van de Allerzaligste Maagd Maria gedefiniëerd worde – een waarheid steunend op de H. Schrift, diep in de harten der christengelovigen ingeworteld, van de oudste tijden af door de kerkelijke eredienst bevestigd, met de, overige geopenbaarde waarheden volkomen overeenstemmend, door de studie, wetenschap en wijsheid der godgeleerden schitterend uiteengezet en verklaard – menen Wij, dat het ogenblik door de goddelijke Voorzienigheid bepaald nu gekomen is om dit glansrijk voorrecht der Maagd Maria plechtig uit te roepen.
42
Wij, die Ons Pontificaat onder de bijzondere bescherming der Allerheiligste Maagd, tot Wie Wij in zoveel allerdroefste omstandigheden onze toevlucht namen, gesteld hebben; Wj, die aan haar Onbevlekt Hart heel het menselijk geslacht met openlijke plechtigheden hebben toegewijd en haar zo machtige bescherming telkens en telkens weer hebben ondervonden; Wij koesteren het volste vertrouwen, dat deze plechtige uitspraak en definitie der Assumptie niet weinig tot heil der menselijke samenleving zal bijdragen, wijl zij strekt tot eer der Allerheiligste Drievuldigheid, met welke de Maagd en Moeder Gods door bijzondere banden is verbonden. Het is immers te hopen, dat alle christengelovigen tot een inniger liefde tot hun hemelse Moeder zullen worden opgewekt; en dat de harten van hen allen, die fier gaan op hun naam van christen, de drang zullen voelen, om deel te nemen aan de eenheid van het Mystieke lichaam van Jesus Christus, en om hun liefde te vermeerderen jegens Haar, die alle leden van dat eerbiedwaardige Lichaam met een moederhart bemint. Zo is het ook te hopen, dat de overweging van Maria’s roemrijk voorbeeld steeds meer de overtuiging moge vestigen, wat een mensenleven waard is, als het geheel en al, gewijd is aan de uitvoering van de wil des Hemelsen ‘Vaders en aan het geluk aller medemensen: opdat, terwijl de leer van het materialisme en het daaruit voortspruitende zedenbederf de lichtbakens der deugd, in hun vloedgolf dreigen te verzwelgen en door nieuwe strijd mensenlevens te vernietigen, zó op zonneklare wijze voor aller ogen in het volle licht woi,de gesteld, tot welk een verheven doet onze ziel en ons lichaam bestemd zijn; en tenslotte opdat het geloof in Maria’s lichaamlijke, Tenhemelopneming óók het geloof in onze eigen verrijzenis meer moge bevestigen en vruchtbaarder maken voor ons leven.
43
Dat echter deze plechtige gebeurtenis door Gods Voorzienigheid samenvalt met het Heilig Jaar, dat ten einde spoedt, stemt Ons tot grote vreugde. Zó Immers is het Ons gegeven, bij het vieren van het Grote Jubilé, het hoofd der Moeder Gods met deze fonkelende edelsteen te sieren en een gedenkteken achter te laten duurzamer dan brons, van onze gloeiende kinderliefde jegens de Moeder Gods.

Artikel 3 De plechtige definiëring
44
Daarom na telkens en telkens opnieuw onze smeekbeden tot God te hebben verheven en de Geest der Waarheid te hebben aangeroepen: tot glorie van de Almachtige God, die met bijzondere welwillendheid zijn gaven aan de Maagd Maria heeft uitgedeeld: ter ere vanzijn Zoon, de onsterfelijke Koning der eeuwen en de overwinnaar op zonde en dood; tot grotere roem van Christus’ eerbiedwaardige Moeder en tot blijdschap en jubel van heel de Kerk; op gezag van Onze Heer Jezus Christus,van de Zalige Apostelen Petrus en Paulus en dat van Onszelf: roepen Wij uit, verklaren en definiëren Wij, dat het een door God geopenbaard dogma is:

dat de Onbevlekte Moeder Gods altijd Maagd Maria,
na het voltooien van haar aardse levensbaan,
met lichaam en ziel tot de hemelglorie is opgenomen.

45
En daarom, als iemand, wat God verhoede, het zou wagen met vrije wil of wel te ontkennen of wel te betwijfelen, wat door Ons werd gedefiniëerd, hij wete, dat hij van het goddelijk en katholiek geloof totaal is afgevallen.
46
Opdat echter deze Onze definitie van de lichaamlijke Tenhemelopneming van Maria tot kennis der universele Kerk moge komen, willen Wij, dat dit Ons Apostolisch Schrijven ter eeuwige gedachtenis bewaard worde; en bevelen Wij dat aan afschriften of copieën ervan, ook gedrukte, zo zij door de hand van een publiek notaris zijn ondertekend en met het zegel van een kerkelijk waardigheidsbekleder voorzien, door allen hetzelfde geloof worde geschonken, als aan dit geschrift zou geworden, als het werd getoond en daargeboden.
47
Aan geen sterveling dus zij het geoorloofd dit blad Onzer verklaring, uitroeping en definitie te verminken, of met roekeloze driestheid te weerstreven of te weerspreken. Mocht iemand echter dit waagstuk durven begaan, hij wete, dat hij de verontwaardiging van de Almachtige God en de Zalige Apostelen Petrus en Paulus zal oplopen.
48
Gegeven te Rome, bij Sint Pieter in het Grote Jubeljaar negentien honderd vijftig, de eerste dag van de maand November, op het feest van Allerheiligen, in het twaalfde jaar van Ons Pontificaat.

Ik Pius, de Bisschop der Katholieke Kerk,
heb aldus gedefiniëerd en onderschreven.

mimosa-flowers-g72a7421b8_1280

Dank aan jullie vrouw (Johannes Paulus II)