Het menselijk leven en geboorteregelingen
Paus Paulus VI
25 juli 1968
Aan de eerbiedwaardige broeders patriarchen, aartsbisschoppen, bisschoppen en de overige plaatselijke gezagsdragers die in vrede en gemeenschap leven met de Apostolische Stoel
Aan de geestelijkheid en de gelovigen van de gehele katholiek gemeenschap en aan alle mensen van goede wil over de gehele aarde
De overdracht van het leven
1. De zeer zware verplichting om het menselijk leven over te dragen, die de echtgenoten tot vrije en verantwoordelijke medewerkers van de goddelijke Schepper maakt, is voor hen steeds een bron van grote vreugde geweest, ook al bracht zij soms heel wat moeilijkheden en verdriet mee.
Het nakomen van deze verplichting heeft de echtgenoten altijd al voor ernstige gewetensproblemen gesteld; maar de jongste ontwikkeling van de maatschappij heeft tot zulke veranderingen geleid, dat nieuwe vraagstukken zijn opgeworpen die de Kerk niet uit de weg mag gaan, omdat ze immers tot een domein behoren dat het leven en het geluk van de mensen ten diepste raakt.
I. Nieuwe aspecten van het probleem en bevoegdheid van het leergezag
Nieuwe gegevens van het probleem
2. De opgetreden veranderingen zijn inderdaad van groot belang en van verschillende aard. Het gaat op de eerste plaats om de snelle bevolkingsgroei; velen zijn bang, dat de wereldbevolking sneller blijft groeien dan de beschikbare hulpbronnen toestaan; talrijke gezinnen en talrijke volkeren die naar ontwikkeling streven, zijn dan ook bezorgd voor nog grotere tekorten. Vandaar dat de verleiding groot is voor de regeringen om dit gevaar met de meest radicale maatregelen tegen te gaan. Daar komt nog bij, dat niet alleen de werk- en woongelegenheid, maar ook de toenemende eisen op het gebied van economie en onderwijs een levenswijze opleggen waarbij het heden ten dage vaak moeilijk is om een groter aantal kinderen een passende opvoeding te geven.
Bovendien neemt men een verandering waar zowel in het zicht op de persoon van de vrouw en op haar plaats in de maatschappij als in de waardering van de echtelijke liefde binnen het huwelijk en in de betekenis van de huwelijksdaden met betrekking tot deze liefde.
Tenslotte en vooral dient erop te worden gewezen, dat de mens een zo geweldige vooruitgang heeft geboekt in de beheersing en de verstandelijke ordening van de natuurkrachten, dat hij deze beheersing over het geheel van zijn leven tracht uit te breiden; dat wil zeggen over zijn lichaam, over zijn geestelijk leven, over zijn maatschappelijk leven en zelfs over de wetten die de voortplanting van het leven regelen.
3. Deze situatie roept nieuwe problemen op. Als men rekening houdt met de huidige levensomstandigheden en met de betekenis van de huwelijksgemeenschap voor de harmonie en de wederzijdse trouw van de echtgenoten, zou een herziening van de tot dusver geldende morele normen dan niet op zijn plaats zijn, temeer als men bedenkt, dat deze slechts ten koste van zware, soms heldhaftige offers kunnen worden nagekomen?
Zou men er vervolgens, door het zogenaamde totaliteitsbeginsel ook op dit gebied toe te passen, niet mee kunnen instemmen, dat de wens om tot een minder overvloedige, maar meer met de rede overeenstemmende vruchtbaarheid te komen de materieel onvruchtbaar makende ingreep tot een geoorloofde en vooruitziende geboortenregeling maakt?
Zou men, met andere woorden, niet de opvatting kunnen volgen, dat de voortplanting als huwelijksdoel veeleer het geheel van het huwelijksleven betreft dan de afzonderlijke daden ervan? Men stelt zich bovendien de vraag, of, nu de moderne mens zich meer van zijn verantwoordelijkheid bewust is geworden, voor hem thans niet het ogenblik is gekomen om de zorg voor de overdracht van het leven liever aan zijn verstand en wil toe te vertrouwen dan aan de wetmatigheden van zijn lichaam.
Bevoegdheid van het leergezag
4. Dit soort problemen vergde van het kerkelijk leergezag een nieuwe en diepere bezinning op de beginselen van de huwelijksmoraal, die steunt op de natuurwet, verhelderd en verrijkt door de goddelijke openbaring.
Geen gelovig christen zal willen ontkennen, dat de uitleg van de natuurwet aan het kerkelijk leergezag toekomt. Want het is aan geen twijfel onderhevig – zoals onze voorgangers herhaaldelijk hebben verklaard (1) -, dat Jezus Christus, toen Hij Petrus en de overige apostelen zijn goddelijk gezag meedeelde en hen uitzond om aan alle volkeren zijn geboden te onderwijzen, (2) hen tevens tot bewaarders en vertolkers heeft aangesteld van heel de zedenwet: dat wil zeggen, niet alleen van de evangelische wet, maar ook van de natuurwet. Want ook de natuurwet brengt de wil van God tot uitdrukking en dient te worden nageleefd, wil men het eeuwig heil bereiken. (3)
In overeenstemming met deze zending heeft de Kerk te allen tijde, maar in de laatste tijd op bijzonder uitvoerige wijze, een samenhangende leer gegeven over het wezen van het huwelijk, over het juist gebruik van de rechten van de echtgenoten en over hun plichten. (4)
Bijzondere studies
5. Het besef van deze zending heeft ons ertoe gebracht de commissie die onze voorganger Joannes XXIII in maart 1963 had ingesteld te bekrachtigen en uit te breiden, zodat zij behalve een groot aantal specialisten op de betrokken vakgebieden ook echtparen omvatte. Deze commissie had niet alleen tot taak om raadgevingen en opvattingen te verzamelen over de problemen van het huwelijksleven en vooral van de geboortenregeling, maar ook om informatiemateriaal te verschaffen waardoor het kerkelijk leergezag in staat zou worden gesteld een passend antwoord te geven op de verwachting van de gelovigen zowel als van de wereldopinie. (5)
De studies van deze specialisten en de opvattingen en raadgevingen die ons door een groot aantal broeders in het bisschopsambt spontaan of op ons verzoek zijn toegezonden, hebben ons in staat gesteld alle aspecten van dit ingewikkelde vraagstuk nauwkeuriger tegen elkaar af te wegen.
Wij betuigen daarom aan allen onze bijzonder hartelijke dank.
Het antwoord van het leergezag
6. De conclusies waartoe de commissie was gekomen, konden door ons echter niet zonder meer als vaststaand en definitief worden beschouwd, zodat zij ons van de plicht zouden hebben ontslagen om een zo belangrijk probleem persoonlijk te onderzoeken; dit onder andere, omdat de commissie zelf geen volledige overeenstemming had bereikt over de voor te stellen morele normen, maar vooral omdat er ter oplossing van het probleem bepaalde criteria naar voren waren gebracht die afweken van de huwelijksmoraal zoals deze door het kerkelijk leergezag standvastig en voortdurend wordt uiteengezet.
Daarom willen wij thans, na zorgvuldig onderzoek van de ons verschafte documenten, na rijpe overweging en aanhoudend gebed, krachtens het mandaat dat Christus ons heeft toevertrouwd antwoord geven op deze ernstige problemen.
II. Leerstellige beginselen
Een alomvattend zicht op de mens
7. Zoals elk ander vraagstuk betreffende het menselijk leven moet men het probleem van de voortplanting over alle bijzondere aspecten heen – zoals het biologische of het psychologische, het demografische of het sociologische aspect – in het perspectief zien van een alomvattend zicht op de mens en op de taak waartoe hij is geroepen en die niet slechts natuurlijk en aards is, maar tegelijk bovennatuurlijk en eeuwig. En omdat velen bij hun poging om de kunstmatige methoden van geboortenbeperking te rechtvaardigen een beroep doen op de eisen ofwel van de echtelijke liefde ofwel van een verantwoord ouderschap, is het noodzakelijk deze twee belangrijke beginselen van het huwelijksleven duidelijk te omschrijven en in het juiste licht te plaatsen. Wij zullen daarbij in het bijzonder uitgaan van hetgeen door het Tweede Vaticaans Concilie met het hoogste gezag hierover is uiteengezet in de pastorale constitutie Gaudium et spes.
De echtelijke liefde
8. De echtelijke liefde laat ons eerst dan haar ware aard en adel zien, wanneer wij haar beschouwen in haar laatste oorsprong, in God die liefde is (6) en die de Vader is naar wie alle vaderschap in de hemel en op aarde genoemd wordt. (7)
Verre van dat het huwelijk dus uit het toeval of uit een blinde samenloop van natuurkrachten voortkomt, is het een wijze en voorzienige instelling van de goddelijke Schepper om zijn liefdesplan in de mensen tot werkelijkheid te maken. Daarom streven de echtgenoten door de wederzijdse overgave, die aan hen en uitsluitend aan hen beiden eigen is, naar de persoonsgemeenschap waardoor zij elkaar vervolmaken om met God samen te werken aan de verwekking en opvoeding van nieuwe levens.
Voor hen die door het heilig doopsel zijn gereinigd, bezit het huwelijk bovendien de waardigheid van een sacramenteel genadeteken, doordat het de vereniging van Christus en de Kerk afbeeldt.
Haar kenmerken
9. In dit licht treden duidelijk de eigenschappen en eisen naar voren die kenmerkend zijn voor de echtelijke liefde; het is van het hoogste belang deze op hun juiste waarde te schatten.
Zij is vóór alles een volledig menselijke, dat wil zeggen tegelijk zinnelijke en geestelijke liefde. Het gaat dus niet alleen om een louter natuurlijke of emotionele drift, maar ook en vooral om een vrije wilsdaad die zich in de vreugden en in het verdriet van het dagelijks leven zoekt voort te zetten, ja te vermeerderen; en wel zo dat de echtgenoten één van hart en ziel worden en samen hun menselijke voltooiing bereiken.
Zij is vervolgens een alomvattende liefde, dat wil zeggen een heel bijzondere vorm van persoonlijke vriendschap, waarbij de echtgenoten alles grootmoedig met elkaar delen zonder ongerechtvaardigd voorbehoud of egoïstische berekening. Wie zijn partner werkelijk liefheeft, heeft deze niet alleen lief om wat hij van hem of haar ontvangt, maar om hem of haar zelf, blij zijn partner door de gave van zichzelf te kunnen verrijken.
De echtelijke liefde is ook trouw en uitsluitend tot de dood; want aldus aanvaarden bruid en bruidegom haar op de dag waarop zij zich vrij en in volledig bewustzijn door de huwelijksband aan elkaar verplichten. Hoewel het soms moeilijk kan zijn deze echtelijke trouw op te brengen, kan niemand beweren, dat zij onmogelijk zou zijn, edel en vol verdienste als zij is in tegenspoed. Het voorbeeld van zovele echtparen door de eeuwen heen bewijst niet alleen, dat zij met het wezen van het huwelijk overeenstemt, maar bovendien, dat zij de bron is van een diep en duurzaam geluk.
Deze liefde is tenslotte vruchtbaar, omdat zij immers niet in de gemeenschap van de echtgenoten kan blijven opgesloten, maar zich wil verwijden en nieuwe levens wil verwekken. Door hun innerlijke aard zijn het huwelijk en de huwelijksliefde gericht op gezinsstichting. Van het huwelijk zijn de kinderen waarlijk een uitmuntend geschenk en zijzelf dragen hogelijk bij tot het welzijn van de ouders. (8)
Verantwoord ouderschap
10. De echtelijke liefde verlangt derhalve van de echtgenoten, dat zij zich terdege bewust zijn van hun opdracht tot verantwoord ouderschap, waarop men heden ten dage met het volste recht zoveel nadruk legt en waarvan een juist begrip dan ook noodzakelijk is. Het dient dus te worden beschouwd vanuit verschillende, gerechtvaardigde gezichtshoeken, die onderling met elkaar in verband staan. Vooreerst, met betrekking tot de biologische processen, betekent verantwoord ouderschap kennis en eerbiediging van de functies hiervan; want in het vermogen om nieuw leven te verwekken, ontdekt de menselijke rede biologische wetten die deel uitmaken van de menselijke persoon. (9)
Vervolgens, wat de instincten en hartstochten betreft, betekent verantwoord ouderschap de noodzakelijke beheersing die verstand en wil daarover moeten uitoefenen.
Voor wat de fysieke, economische, psychologische en sociale omstandigheden aangaat, kan men zeggen, dat diegenen verantwoord ouderschap uitoefenen die ofwel het weloverwogen en edelmoedig besluit nemen om een groot gezin te stichten, ofwel, om ernstige redenen en met inachtneming van de voorschriften van de moraal, voor een bepaalde of een onbepaalde tijd de geboorte van een kind besluiten te vermijden.
Verder brengt het verantwoord ouderschap waarover wij spreken vooral een nieuwe, diepe verhouding mee tot de objectieve morele orde die door God is ingesteld en waarvan het rechtschapen geweten de getrouwe tolk is. De opdracht tot verantwoord ouderschap houdt dus in, dat de echtgenoten hun verplichtingen erkennen tegenover God, tegenover zichzelf, tegenover hun gezin en tegenover de maatschappij, met behoud van de juiste rangorde van waarden.
Bij de taak het leven over te dragen, staat het hun bijgevolg niet volkomen vrij naar eigen goeddunken te handelen, alsof zij op geheel eigen en vrije wijze zouden mogen bepalen, welke weg voor hun verantwoord is; zij zijn daarentegen verplicht hun gedrag in overeenstemming te brengen met de bedoeling van de goddelijke Schepper, die in het wezen van het huwelijk en van de huwelijksdaad ligt uitgedrukt en die door het onafgebroken onderricht van de Kerk wordt verkondigd. (10)
Eerbied voor het wezen en de doelstellingen van de huwelijksdaad
11. De daden waarbij de echtgenoten zich innig en kuis verenigen en waardoor het menselijk leven wordt overgedragen, zijn, zoals het jongste concilie dit heeft geformuleerd, zedelijk goed en edel. (11) Zij houden niet op gewettigd te zijn, wanneer men mag verwachten, dat zij door oorzaken die buiten de wil van de echtgenoten liggen onvruchtbaar zullen zijn, omdat zij er immers op gericht blijven de vereniging van de echtgenoten tot uitdrukking te brengen en te versterken. De ervaring leert trouwens, dat in feite niet iedere echtelijke ontmoeting tot nieuw leven leidt. Want God heeft in zijn wijsheid de natuurlijke wetten en perioden van de vruchtbaarheid zo vastgesteld, dat deze reeds vanuit zichzelf tussenpozen doen ontstaan tussen de opeenvolgende geboorten. Evenwel, wanneer de Kerk de mensen aanspoort de voorschriften van de natuurwet in acht te nemen, die zij door haar onafgebroken onderricht uitlegt, dan leert zij, dat welke huwelijksdaad ook open moet blijven voor de overdracht van het menselijk leven. (12)
Twee onlosmakelijke aspecten: een-wording en voortplanting
12. Deze leer, die door het kerkelijk leergezag herhaaldelijk is uiteengezet, berust op de onverbrekelijke band, die God heeft vastgesteld en die de mens niet uit eigen beweging kan breken, tussen de beide betekenissen die in de huwelijksdaad liggen besloten: een-wording en voortplanting.
Immers, terwijl de huwelijksdaad man en vrouw op de meest innige wijze verenigt, stelt zij hen door haar innerlijke structuur in staat om nieuw leven te verwekken, volgens de wetten die in de natuur zelf van de man en van de vrouw staan geschreven. Alleen wanneer deze beide wezenlijke aspecten, namelijk de een-wording en de voortplanting, bewaard blijven, behoudt de huwelijksdaad ten volle haar zin van wederzijdse en echte liefde en haar gerichtheid op de zeer verheven roeping van de mens tot het ouderschap. Wij zijn van mening, dat de mens van onze tijd meer dan ooit in staat is om in te zien, hoezeer deze leer overeenstemt met de menselijke rede.
Trouw aan het plan van God
13. Men wijst er immers terecht op, dat een huwelijksdaad die aan de partner wordt opgedrongen zonder met zijn situatie en zijn rechtmatige verlangens rekening te houden geen echte daad van liefde is en bijgevolg in strijd is met de eisen van een juiste morele orde in de betrekkingen tussen de echtgenoten. Evenzo zal men, als men er goed over nadenkt, moeten erkennen, dat de daad van wederzijdse liefde die schade toebrengt aan het vermogen tot voortplanting van het leven, dat de goddelijke Schepper volgens bijzondere wetten daarin heeft vastgelegd, in tegenspraak is zowel met het goddelijk plan waarnaar het huwelijk is gevormd als met de wil van de Oorsprong van het menselijk leven. Wanneer men daarom van dit geschenk van God gebruik maakt en, al is het maar gedeeltelijk, de betekenis en doelstelling eraan ontneemt, gaat men in tegen de natuur van de man en de vrouw en tegen beider innige band en daarmee is men tevens in strijd met het plan van God en zijn heilige wil. Wie echter de wetten van de voortplanting eerbiedigt, wanneer hij van het geschenk van de echtelijke liefde gebruik maakt, belijdt, dat hij geen heerser is over de bronnen van het leven, maar veeleer de dienaar van het plan dat door de Schepper is begonnen. Want evenmin als de mens in het algemeen een onbegrensd beschikkingsrecht heeft over zijn lichaam, heeft hij dat over zijn vermogen tot voortplanting als zodanig, en wel om een bijzondere reden, aangezien dit naar zijn wezen gericht is op het verwekken van menselijk leven, waarvan God de oorsprong is. Het leven van de mensen is heilig, herinnerde onze voorganger Joannes XXIII, daar het vanaf zijn allereerste begin de scheppende daad van God veronderstelt. (13)
Ongeoorloofde middelen ter geboortenregeling
14. Steunend op deze grondbeginselen van de menselijke en christelijke huwelijksleer moeten wij dan ook opnieuw verklaren, dat de directe onderbreking van het reeds begonnen voortplantingsproces, en vooral de rechtstreeks gewilde abortus, ook als deze om therapeutische redenen wordt verricht, als geoorloofd middel ter geboortenregeling geheel en al te verwerpen is. (14)
Evenzo moet, zoals het kerkelijk leergezag herhaaldelijk heeft verklaard, de rechtstreekse, hetzij blijvende hetzij tijdelijke, sterilisatie van de man of van de vrouw worden veroordeeld. (15)
Is evenzo te verwerpen elke handeling die zich, hetzij voorafgaande aan de huwelijksgemeenschap, hetzij tijdens de voltrekking ervan, hetzij bij het verloop van haar natuurlijke gevolgen, het verhinderen van de voortplanting ten doel zou stellen of als middel zou aanwenden. (16)
En om deze opzettelijk van hun vruchtbaarheid beroofde huwelijksdaden te rechtvaardigen, mag men niet als geldige reden het beginsel aanvoeren, dat een geringer kwaad te verkiezen is; en evenmin dat deze daden één geheel zouden vormen met de voorafgaande of nog volgende vruchtbare daden en zo met deze zouden delen in één en dezelfde morele goedheid. Want al kan het in werkelijkheid soms geoorloofd zijn een geringer moreel kwaad toe te laten om een groter kwaad te vermijden of om een hoger goed te bevorderen,17 nooit is het echter geoorloofd, zelfs niet om zeer ernstige redenen, het kwade te doen, opdat het goede daaruit zou volgen:18 dat wil zeggen, dat men niet positief mag willen, wat in zijn wezen een overtreding van de morele orde betekent en dus mensonwaardig is, ook al bedoelt men daarmee het welzijn van het individu, van het gezin of van de maatschappij te verdedigen en te bevorderen. Het is dus een volkomen dwaling te menen, dat de opzettelijk van haar vruchtbaarheid beroofde en daarmee van binnen uit onbetamelijke huwelijksdaad krachtens het geheel van een vruchtbaar huwelijksleven zou kunnen worden goedgevonden.
Geoorloofdheid van de therapeutische middelen
15. De Kerk acht evenwel het gebruik van de therapeutische middelen die voor de genezing van de ziekten van het lichaam noodzakelijk zijn volstrekt niet ongeoorloofd, zelfs niet wanneer men kan voorzien, dat deze tot verhindering van de voortplanting zullen leiden, mits deze verhindering, om welke reden ook, maar niet rechtstreeks wordt beoogd. (19)
Geoorloofdheid om zijn toevlucht te nemen tot de onvruchtbare perioden
16. Tegen deze leer van de Kerk inzake de huwelijksmoraal werpt men heden ten dage echter op, zoals wij hierboven hebben aangegeven (n. 3), dat het een recht en een plicht is van de menselijke rede om de krachten die de irrationele natuur haar aanbiedt te bedwingen en ze te ordenen op een doel dat met het menselijk welzijn overeenstemt. Welnu, sommigen vragen zich af, of het, wat het onderhavig probleem aangaat, in heel wat gevallen niet redelijk zou zijn om een kunstmatige geboortenregeling toe te passen, wanneer rust en harmonie van het gezin daardoor beter worden gewaarborgd en wanneer daardoor passender voorwaarden worden verkregen voor de opvoeding van de reeds geboren kinderen. Op deze vraag dient duidelijk te worden geantwoord: de Kerk is de eerste om het gebruik van het menselijk verstand toe te juichen en aan te bevelen bij een activiteit die de met rede begaafde mens zo nauw met zijn Schepper verbindt; maar zij verklaart, dat dit dient te geschieden met eerbiediging van de door God ingestelde orde.
Wanneer de lichamelijke of geestelijke situatie van de echtgenoten of uiterlijke omstandigheden dus rechtmatige redenen geven om de opeenvolgende geboorten met langduriger tussenpozen te doen plaatsvinden, dan is het de echtgenoten volgens de leer van de Kerk geoorloofd om rekening te houden met de natuurlijke perioden die aan de voortplantingsfuncties inherent zijn, teneinde slechts in de onvruchtbare perioden huwelijksomgang te hebben en de geboorten daardoor zo te regelen, dat de zedenleer die wij zojuist hebben uiteengezet geen geweld wordt aangedaan. (20)
De Kerk blijft zichzelf in haar leer getrouw, wanneer zij het voor de echtgenoten geoorloofd oordeelt om rekening te houden met de onvruchtbare perioden en wanneer zij als steeds ongeoorloofd het gebruik verwerpt van middelen die rechtstreeks tegen de conceptie ingaan, ook al wordt deze laatste handelwijze ingegeven door motieven die eerlijk en ernstig kunnen schijnen. In werkelijkheid bestaat er tussen deze twee gevallen een wezenlijk verschil: in het eerste geval maken de echtgenoten op rechtmatige wijze gebruik van de natuurlijke ordening; in het andere geval beletten zij het natuurlijk verloop van de voortplantingsorde. Ook al kan men niet ontkennen, dat de echtgenoten in beide gevallen met uitdrukkelijke wederzijdse instemming en om aanvaardbare redenen verdere kinderen willen uitsluiten en zekerheid proberen te krijgen, dat er geen kinderen meer zullen worden geboren, niettemin dient men tegelijk toe te geven, dat de echtgenoten zich alleen in het eerste geval, zo dikwijls als een nieuwe zwangerschap om rechtmatige redenen ongewenst is, in de vruchtbare perioden van huwelijksomgang weten te onthouden, terwijl zij daarentegen in de onvruchtbare perioden huwelijksomgang hebben om elkaar hun liefde te bewijzen en hun belofte van trouw te beschermen; door zo’n gedrag leveren zij het bewijs van een waarachtig en volkomen eerlijke liefde.
Ernstige gevolgen van de methoden ter kunstmatige geboortenregeling
17. Een weldenkend mens kan zich er nog beter van overtuigen, dat de leer die de Kerk op dit gebied voorstaat waar is, wanneer hij zijn aandacht richt op de gevolgen van de middelen en methoden ter kunstmatige geboortenregeling. Laat hij op de eerste plaats eens overwegen, welk een brede en gemakkelijke weg deze handelwijze zou kunnen openstellen voor de huwelijksontrouw of voor het algemeen zedenverval. Er is werkelijk geen grote ervaring nodig om de menselijke zwakheid te kennen en om te begrijpen, dat de mensen – en vooral de jeugd, zo kwetsbaar op het punt van hartstochten – aansporing nodig hebben om aan de zedenwet trouw te blijven en dat het noodlottig is hun een gemakkelijke weg te wijzen om deze wet te overtreden. Het valt ook te vrezen, dat de man, wanneer hij aan het gebruik van deze anticonceptionele middelen gewend is geraakt, de eerbied voor zijn vrouw verliest, haar zonder zich om haar lichamelijk en geestelijk evenwicht te bekommeren tot een middel ter egoïstische bevrediging van zijn hartstocht maakt en haar niet meer als zijn geëerbiedigde en geliefde levensgezellin beschouwt.
Laat hij er bovendien eens goed over nadenken, welk een gevaarlijk wapen men op die wijze in handen legt van een burgerlijke overheid die zich niets aan de voorschriften van de moraal gelegen zou laten liggen. Wie zou de regering kunnen veroordelen die ter oplossing van de nationale problemen het middel aangrijpt dat voor de echtgenoten als geoorloofd is erkend om hun gezinsproblemen op te lossen? Wie zou de burgerlijke overheid ervan kunnen weerhouden de meest doeltreffend gebleken anticonceptionele methode te bevorderen, ja voor allen verplichtend te stellen zo dikwijls zij dit noodzakelijk acht? Door de moeilijkheden te willen ontlopen die individu, gezin en maatschappij bij het naleven van de goddelijke wet ontmoeten, zou men op die manier aan de willekeur van de burgerlijke overheid een vrijbrief geven om zich met de meest persoonlijke en intieme sfeer van de echtgenoten te bemoeien.
Als wij de plicht om het leven door te geven niet aan de willekeur van de mensen willen overlaten, dan dienen wij dus ook noodzakelijk te erkennen, dat er aan de macht die de mens over zijn eigen lichaam en de natuurlijke functies ervan kan bezitten grenzen zijn gesteld die men niet mag overschrijden; grenzen die geen mens mag schenden, of hij nu particulier is of met openbaar gezag bekleed. Deze grenzen worden om geen andere reden gesteld dan om de eerbied die aan het hele menselijk lichaam en aan de natuurlijke functies ervan verschuldigd is, volgens de beginselen die wij hierboven hebben vermeld en volgens het juiste begrip van het zogenaamde totaliteitsbeginsel dat onze voorganger Pius XII heeft uiteengezet. (21)
De Kerk waarborg van de echte menselijke waarden
18. Het valt te voorzien, dat deze traditionele leer wellicht niet door allen gemakkelijk zal worden aanvaard, aangezien al teveel stemmen een geluid laten horen dat, nog versterkt door de moderne communicatiemiddelen, met de stem van de Kerk in wanklank staat. De Kerk echter, die zich er niet over verwondert, dat zij precies als haar goddelijke Stichter tot een teken is dat weersproken wordt (22) doet daarom nog geen afstand van de haar opgelegde taak om de gehele zedenwet, zowel de natuurlijke als de evangelische, nederig en ferm te verkondigen.
Omdat het niet de Kerk is die deze beide wetten heeft ingesteld, heeft zij er niet over te beslissen, maar slechts hun behoedster en tolk te zijn, en het zal haar nooit mogelijk zijn om tot geoorloofd te verklaren, wat in werkelijkheid ongeoorloofd is, omdat het naar zijn wezen steeds ingaat tegen het waarachtig welzijn van de mens.
De Kerk is er zich volledig van bewust, dat zij door de huwelijksmoraal in haar totaliteit te beschermen, bijdraagt tot de opbouw van een authentiek menselijke cultuur; bovendien spoort zij de mens aan om zich niet aan zijn verantwoordelijkheden te onttrekken door zich aan technische middelen over te geven; en daarmee waarborgt zij de waardigheid van de echtgenoten. Door deze handelwijze toont de Kerk, in trouw aan het voorbeeld en de leer van de goddelijke Verlosser, dat zij de mensen een oprechte en edelmoedige liefde toedraagt en hen reeds op hun aardse tocht poogt te helpen om als zonen deel te hebben aan het leven van de levende God, Vader van alle mensen. (23)
III. Richtlijnen voor de pastoraal
De Kerk, ‘moeder en leermeesteres’
19. Onze woorden zouden de gedachte en zorg van de Kerk, moeder en leermeesteres van alle volkeren, niet volledig weergeven, als zij de mensen, na hen te hebben aangespoord om de goddelijke huwelijkswet te onderhouden en na te leven, geen steun zou geven bij een eerlijke geboortenregeling in de moeilijke levensomstandigheden die in onze tijd op de gezinnen en landen drukken. De Kerk kan jegens de mensen immers geen andere houding aannemen dan haar goddelijke Verlosser: zij kent hun zwakheid, zij heeft medelijden met de menigte, zij neemt de zondaars op; maar zij kan er niet van afzien de wet te onderwijzen die uiteindelijk specifiek is voor een menselijk leven dat tot zijn oorspronkelijke waarheid is teruggebracht en door de Geest van God wordt geleid. (24)
Mogelijkheid om de goddelijke wet na te leven
20. De leer van de Kerk over de geboortenregeling, die niets anders dan de goddelijke wet verkondigt, zal zonder twijfel aan velen niet alleen moeilijk, maar zelfs onmogelijk in praktijk te brengen schijnen. Zeker, zoals alle grote waarden die edel en belangrijk zijn, vergt deze wet van de individuele mens, van het gezin en van de gemeenschap een vast voornemen en veel inspanning. Ja, zij zou niet na te leven zijn, als Gods genade, die de goede wil van de mensen steunt en sterkt, niet te hulp kwam. Maar als men de zaak nauwkeurig overweegt, zal men zeker inzien, dat deze inspanning de mens adelt en de maatschappij ten goede komt.
Zelfbeheersing
21. Een juiste en eerlijke geboortenregeling eist van de echtgenoten op de allereerste plaats, dat zij een diepgaand inzicht in de echte waarden van het leven en van het gezin bezitten en zich een volmaakte zelfbeheersing aanleren. Willen rede en vrije wil de natuurlijke drift bedwingen, dan is ongetwijfeld een ascese nodig om de liefdesuitingen die specifiek zijn voor het huwelijksleven volledig te regelen; dat is met name vereist, wanneer men de periodieke onthouding toepast. Maar verre van de liefde der echtgenoten te schaden, geeft deze zelfbeheersing, graadmeter van de kuisheid, haar juist een grotere menselijke waarde. Zij vraagt zeker een voortdurende krachtsinspanning, maar door haar heilzame werking brengen de echtgenoten zichzelf volledig tot ontplooiing en verrijken zij zich met geestelijke waarden: zij schenkt het huisgezin rijke vruchten van rust en vrede en helpt ook moeilijkheden van andere aard op te lossen; zij bevordert de zorg en attentie van de echtgenoten voor elkaar, helpt hen het egoïsme uit te bannen, dat met echte liefde onverenigbaar is, en brengt hen tot verantwoordelijkheidsgevoel. Zij geeft de ouders tenslotte een dieper en doeltreffender invloed bij de opvoeding van de kinderen, terwijl de jongere en oudere kinderen met het klimmen der jaren de echte menselijke waarden leren waarderen en hun geestelijke en zintuiglijke vermogens kalm en evenwichtig ontwikkelen.
Een klimaat scheppen dat de kuisheid bevordert
22. Wij grijpen de gelegenheid aan om de opvoeders en allen die verantwoordelijkheid dragen voor het algemeen welzijn van de maatschappij op de noodzaak te wijzen om een klimaat te scheppen dat gunstig is voor de kuisheid, dat wil zeggen voor de overwinning van de waarachtige vrijheid op de ongebondenheid door een volkomen eerbiediging van de morele orde.
Alles wat in de moderne communicatiemiddelen de zinnen prikkelt en de zedenverwildering voedsel geeft en evenzo elke vorm van pornografie, elke obscene voorstelling dient openlijk en eenstemmig te worden veroordeeld door al degenen die zorg dragen voor de vooruitgang van de beschaving en voor de bescherming van de hoogste geestelijke waarden. Want het zou verkeerd zijn te proberen deze ontaardingen te rechtvaardigen met artistieke of wetenschappelijke motieven, (25) of met een beroep op de vrijheid die de burgerlijke overheid op dit gebied mogelijk toestaat.
Beroep op de burgerlijke overheid
23. Zo willen wij ons dan wenden tot de regeerders van de landen, omdat voornamelijk zij immers voor het algemeen welzijn verantwoordelijk zijn en zoveel voor de bescherming van de goede zeden vermogen: laat niet toe, dat de zedelijkheid van uw volkeren zich ooit verlaagt; verzet u er absoluut tegen, dat in het gezin, de oercel van de maatschappij, op legale wijze gebruiken ingang kunnen vinden die tegen de natuurlijke en goddelijke wet ingaan. Want het probleem van de bevolkingsgroei kan en moet door de burgerlijke overheid op een andere wijze worden opgelost: namelijk door een vooruitziende gezinspolitiek en een verstandige opvoeding van de volkeren, waarbij de zedenwet en de vrijheid van de burgers zijn gewaarborgd.
Zeker, wij weten heel goed, hoe groot de moeilijkheden zijn waarin de burgerlijke overheden door deze zaak worden gebracht, met name in de ontwikkelingslanden. Wij van onze kant hebben hun gerechtvaardigde zorgen gepeild en daaraan onze encycliek Populorum progressio gewijd.
Maar met onze voorganger Joannes XXIII herhalen wij thans: deze problemen… dienen zo opgelost te worden, dat men geen middelen of methoden toepast die in strijd zijn met de menselijke waardigheid; methoden die alleen een zuiver materialistische opvatting van de mens en het menselijk leven durft voorstellen. Wij zijn van mening, dat deze kwestie alleen kan worden opgelost door een sociaal-economische ontwikkeling die de werkelijke menselijke waarden, zowel van het individu als van de hele gemeenschap, respecteert en bevordert. (26) Zonder een ernstige onrechtvaardigheid te begaan, kan men de goddelijke Voorzienigheid dus niet verantwoordelijk stellen voor wat daarentegen schijnt voort te komen uit een gebrek aan inzicht bij de regeringen, uit een onvoldoende gevoel voor sociale rechtvaardigheid, uit een egoïstische opeenhoping van de rijkdom, of uit een slordige verwaarlozing van het werk en de offers waardoor het volk met al zijn kinderen op een hoger levensniveau zou kunnen worden gebracht. (27) Het is te wensen, dat alle verantwoordelijke overheden met vernieuwde krachten aan het werk gaan – zoals sommigen van hen al op zo’n voortreffelijke wijze doen. En dat de wederzijdse hulpverlening tussen alle leden van de grote mensenfamilie niet mag afnemen: hier ligt naar onze mening een bijna onbegrensd gebied braak voor het werk van de grote internationale organisaties.
Tot de wetenschapsmensen
24. Vervolgens willen wij een bemoedigend woord richten tot de wetenschapsmensen, die een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren tot het welzijn van huwelijk en gezin en tot de gewetensvrede, als zij in team-work de verschillende condities die bevorderlijk zijn voor de eerbare ordening van een menswaardige voortplanting duidelijker trachten te verhelderen. (28) Want – zoals Pius XII dit al eerder heeft gevraagd – het is vóór alles gewenst, dat de medische wetenschap erin slaagt een eerlijke geboortenregeling mogelijk te maken door een voldoende zekere grondslag die op de waarneming van de natuurlijke cycli berust.29 Op die wijze zullen de geleerden, en vooral de katholieke, met de feiten in de hand kunnen aantonen, dat de zaak er precies zo voorstaat als de Kerk leert, namelijk dat er geen echte tegenspraak kan bestaan tussen de goddelijke wetten inzake het doorgeven van het leven en de zorg voor een waarachtige huwelijksliefde. (30)
Tot de christelijke gehuwden
25. Thans richten wij het woord dan in het bijzonder tot onze zonen en dochters en vooral tot hen die God ertoe roept om Hem in het huwelijk te dienen. Want terzelfder tijd als de Kerk de onveranderlijke eisen van de goddelijke wet overlevert, verkondigt zij het heil en opent zij in de sacramenten de wegen van de genade waardoor de mens tot een nieuw schepsel wordt gemaakt dat in liefde en waarachtige vrijheid aan het hemels plan van de Schepper en Verlosser kan beantwoorden en het juk van Christus zacht kan vinden. (31)
De christelijke gehuwden dienen dus bescheiden aan haar stem gevolg te geven en zich te herinneren, dat hun roeping tot christelijk leven, met het doopsel aangevangen, door het sacrament van het huwelijk duidelijker gestalte heeft gekregen en is bevestigd. Want daardoor worden zij vesterkt en als het ware geconsacreerd om hun plichten trouw te vervullen, om hun roeping tot haar volmaaktste vorm te verwerkelijken en om voor de wereld het christelijk getuigenis af te leggen dat hun eigen is. (32) Want de Heer vertrouwt hun de taak toe om de mensen de heiligheid en mildheid te laten zien van de wet die hun wederzijdse liefde verbindt aan hun samenwerking met de liefde van God, de Maker van het menselijk leven.
Wij willen hier overigens geenszins de soms zware moeilijkheden verdoezelen waarop het leven van de christelijke gehuwden stuit: want voor hen, zoals voor ieder van ons, is de poort nauw en de weg, die naar het leven voert, smal. (33) Maar de hoop op dit leven moet hun weg helder verlichten, terwijl zij zich moedig inspannen om bezonnen, rechtvaardig en vroom te leven in deze tijd, (34) terdege beseffend, dat de wereld die wij zien voorbij gaat. (35)
Laten de gehuwden de hun toegemeten moeiten daarom in vreugde aanvaarden, gesterkt door het geloof zowel als door die hoop die niet wordt teleurgesteld, want Gods liefde is in ons hart uitgestort door de Heilige Geest die ons werd geschonken; (36) laten zij in aanhoudend gebed de goddelijke hulp afsmeken en laten zij vooral genade en liefde putten uit de eeuwige bron van de eucharistie. Wanneer zij echter nog in de zonde gevangen liggen, laten zij dan niet wanhopen, maar nederig en volhardend hun toevlucht zoeken bij Gods barmhartigheid, die in het boetesacrament overvloedig wordt verleend. Op die wijze zal hun huwelijksleven de volheid kunnen bereiken die de apostel aldus heeft beschreven: Mannen, hebt uw vrouwen lief, zoals Christus de Kerk heeft liefgehad (…). Op dezelfde wijze moeten de mannen hun vrouwen liefhebben als hun eigen lichaam. Wie zijn vrouw bemint, bemint zichzelf. Niemand heeft ooit zijn eigen vlees gehaat; integendeel, hij voedt en koestert het. En zo doet Christus met de Kerk (…). Dit geheim heeft een diepe zin. Ik voor mij betrek het op Christus en de Kerk. Hoe dit ook zij, ieder van u moet zijn vrouw beminnen als zichzelf en de vrouw moet ontzag hebben voor haar man. (37)
Gezinsapostolaat
26. Onder de vruchten die tot rijping komen, wanneer de goddelijke wet met een edelmoedige wilsinspanning wordt onderhouden, is de meest kostbare wellicht die, dat de echtgenoten niet zelden ook anderen in hun ervaringen willen laten delen. Aldus wordt in het brede gamma van de roeping der leken een nieuwe en zeer belangrijke vorm van apostolaat ingevoegd waarbij mensen van gelijke situatie elkaar te hulp komen: de gehuwden vervullen zelf hun apostolische taak jegens de overige gehuwden, die zij leiding geven. Onder al de vormen van christelijk apostolaat lijkt deze heden ten dage wel een van de meest geschikte. (38)
Tot de artsen en het personeel van de gezondheidszorg
27. Wij hebben eveneens een zeer hoge achting voor het medisch personeel en dat van de gezondheidszorg, die in de uitoefening van hun beroep veeleer trouw proberen te blijven aan de hogere eisen van hun christelijke roeping dan aan welk menselijk belang ook. Laten zij standvastig steeds die oplossingen blijven voorstaan die met het geloof en de rechte rede in overeenstemming zijn en laten zij ernaar streven deze in hun milieu te doen aanvaarden en eerbiedigen. Laten zij het bovendien als een beroepsplicht beschouwen zich de kennis die op dit netelig terrein noodzakelijk is volledig eigen te maken, opdat zij de gehuwden die hun om raad komen vragen een goede voorlichting kunnen geven en de juiste weg kunnen tonen, zoals terecht van hen mag worden verlangd.
Tot de priesters
28. Priesters, geliefde zonen, die door uw gewijd ambt raadgever en geestelijk leidsman bent van de individuele mensen zowel als van de gezinnen, van een groot vertrouwen vervuld richten wij ons thans tot u. Want het is uw eerste taak – wij spreken in het bijzonder tot diegenen onder u die de moraaltheologie onderwijzen – om de leer van de Kerk over het huwelijk volledig en duidelijk uiteen te zetten. In de uitoefening van uw ambt zult u de eersten zijn om het voorbeeld te geven van de eerlijke gehoorzaamheid die men zowel innerlijk als uiterlijk aan het kerkelijk leergezag verschuldigd is. U weet immers, dat het niet zozeer de bewijsvoering is die u tot deze gehoorzaamheid verplicht als wel het licht van de Heilige Geest, dat de herders van de Kerk bij de uitleg van de waarheid op een bijzondere wijze bijstaat.39 En het is u evenmin onbekend, dat het voor de gewetensrust van de mensen en voor de eenheid van het christenvolk van het hoogste belang is, dat op het gebied van geloof en zeden allen aan het leergezag van de Kerk gehoorzamen en een zelfde taal spreken. Daarom maken wij de dringende vermaning van de grote apostel Paulus tot de onze en doen opnieuw uit heel ons hart dit beroep op u: Broeders, bij de naam van onze Heer Jezus Christus bezweer ik u: weest allen eensgezind, laat er geen verdeeldheid onder u zijn; weest volkomen een van zin en een van gevoelen. (40)
29. Waar het evenwel een zeer verheven vorm van liefde jegens de mensen is om in niets afbreuk te doen aan Christus’ heilzame leer, dient dit toch steeds vergezeld te gaan van het geduld en de naastenliefde waarvan de Heer zelf in zijn spreken en handelen met de mensen het voorbeeld heeft gegeven. Niet gekomen om de wereld te veroordelen maar om haar te redden, (41) is Hij onverzoenlijk geweest jegens de zonden, maar geduldig en barmhartig jegens de zondaars.
Laten de gehuwden, door hun moeilijkheden gekweld, in het woord en het hart van de priester daarom steeds de weerklank vinden van de stem en de liefde van onze Verlosser.
Spreekt vol vertrouwen, geliefde zonen, in de overtuiging, dat de Heilige Geest van God, op hetzelfde ogenblik dat Hij het leergezag bijstaat in de uiteenzetting van het rechte geloof, de harten van de gelovigen innerlijk verlicht en hen tot instemming uitnodigt. Toont de gehuwden de noodzakelijke weg van het gebed en bereidt hen erop voor om vaak en met groot geloof tot de sacramenten van de eucharistie en van de boete te naderen en zich nooit door hun zwakheid te laten ontmoedigen.
Tot de bisschoppen
30. Maar thans, aan het slot van deze encycliek, gaat onze aandacht eerbiedig en liefdevol uit naar u, geliefde en eerbiedwaardige broeders in het bisschopsambt, met wie wij van nabij de zorgen voor het geestelijk welzijn van het volk van God delen. Tot u allen richten wij dit dringend verzoek, dat u uw priesters, de medewerkers in het heilig dienstwerk, en uw gelovigen voorgaat bij het ijverig en nooit aflatend werk voor de bescherming van het huwelijk en de verdediging van de heiligheid ervan, opdat het huwelijksleven steeds meer zijn menselijke en christelijke volheid mag bereiken. Beschouwt deze taak als de voornaamste verantwoordelijkheid die u in deze tijd is toevertrouwd.
Want zij vraagt, zoals u maar al te goed weet, een doelbewuste coördinering van de pastoraal op alle gebieden van de menselijke activiteit, op economisch zoals op cultureel en op sociaal terrein: alleen de gelijktijdige vooruitgang op al deze gebieden kan het leven van ouders en kinderen in het gezin niet alleen draaglijker, maar ook gemakkelijker en blijder maken en de menselijke samenleving broederlijker en vredelievender, in volledige trouw aan het plan van God met de wereld.
Laatste oproep
31. Eerbiedwaardige broeders, zeer geliefde zonen en u allen, mensen van goede wil, groot is het werk van opvoeding, vooruitgang en liefde waartoe wij u hierbij oproepen, steunend op de onwankelbare leer van de Kerk, waarvan de opvolger van Petrus samen met zijn broeders in het katholiek bisschopsambt de getrouwe behoeder en tolk is. Inderdaad een groot werk, dat, daarvan zijn wij ten diepste overtuigd, zowel de wereld als de Kerk ten goede komt, omdat de mens het ware geluk, waar hij met heel zijn wezen naar streeft, immers slechts kan vinden, wanneer hij de wetten onderhoudt die door de hoogste God in zijn natuur zijn geschreven en die hij verstandig en liefdevol moet naleven. Over dit geweldige werk, alsmede over u allen en vooral over de gehuwden smeken wij van de allerheiligste en allerbarmhartigste God de overvloed van hemelse genaden af, als onderpand waarvan wij u gaarne onze apostolische zegen verlenen.
Gegeven te Rome, bij de Sint Pieter,
25 juli 1968, op het feest van de heilige apostel Jakobus, in het zesde jaar van ons pontificaat.
Paus Paulus VI
Noten
1. Vgl. Pius IX, encycliek Qui pluribus: Pii IX P. M. Acta, 1, blz. 9-10; hl. Pius X, encycliek Singulari quadam, A.A.S. 4 (1912), blz. 658; Pius XI, encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 579-581; Pius XII, toespraak Magnificate Dominum tot de bisschoppen van de gehele katholieke gemeenschap, A.A.S. 46 (1954), blz. 671-672; Joannes XXIII, encycliek Mater et magistra, A.A.S. 53 (1961), blz. 457.
2. Vgl. Mt. 28, 18-19.
3. Vgl.Mt.7, 21.
4. Vgl. Catech. Rom. Conc. Trid., deel II, hfdst. VIII; Leo XIII, encycliek Arcanum: Acta Leonis XIII, 2, 1880, blz. 26-29; Pius XI, encycliek Divini Illius Magistri, A.A.S. 22 (1930) , blz. 58-61; encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 545-546; Pius XII, toespraak tot de Italiaanse medisch-biologische unie van de heilige Lukas: Discorsi e Radiomessaggi di S.S. Pio XII, VI, blz. 191-192; toespraak tot de deelnemers aan het congres van de katholieke Iitaliaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 853-854; tot het congres van de Fronte della Famiglia en tot de bond van grote gezinnen, A.A.S. 43 (1951), blz. 857-859; tot het 7e congres van de internationale vereniging van hematologie, A.A.S. 50 (1958), blz. 734-735; Joannes XXIII, encycliek Mater et magistra, A.A.S. 53 (1961), blz. 446-447; Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes, nn. 47-52: A.A.S. 58 (1966), blz. 1067-1074. Codex Iuris Canonici, cc. 1067; 1068, § 1; 1067, §§ 1-2.
5. Vgl. Paulus VI, toespraak tot het heilig college van kardinalen, A.A.S. 56 (1964), blz. 588; tot de commissie voor de bestudering van de problemen van bevolking, gezin en geboorte, A.A.S. 57 (1965), blz. 388; tot het congres van de italiaanse vereniging van verloskunde en de leer van vrouwenziekten, A.A.S. 58 (1966), blz. 1168.
6. Vgl. l Joh. 4, 8.
7. Ef. 3,15.
8. Vaticanum II, Past. const. Gaudium et spes, n. 50, A.A.S. 58 (1966), blz. 1070-1072.
9. Vgl. hl. Thomas, Sum. Theol. I-II, q. 94, a. 2.
10. Vgl. Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes, nn. 50-51, A.A.S. 58 (1968), blz. 1070-1073.
11. Vgl. t.z.p., n. 49, A.A.S. 58 (1966), blz. 1070.
12. Vgl. Pius XI, encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 560; Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het congres van de katholieke Italiaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 843.
13. Vgl. encycliek Mater et magistra, A.A.S. 53 (1961), blz. 447.
14. Vgl. Catech. Rom. Conc. Trid., deel II, hfdst. VIII; Pius XI, encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 562-564; Pius XII, toespraak tot de Italiaanse medisch-biologische unie van de heilige Lukas: Discorsi e Radiomessaggi di S.S. Pio XII, VI, blz. 191-192; tot de deelnemers aan het congres van de katholieke Italiaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 842-843; tot de deelnemers aan het congres van de Fronte de1la Famiglia en tot de bond van grote gezinnen, A.A.S. 43 (1951), blz. 857-859; Joannes XXIII, encycliek Pacem in terris, A.A.S. 55 (1963), blz. 259-260; Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes, n. 51, A.A..S, 58 (1966), blz. 1072.
15. Vgl. Pius XI, encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 565; decreet van het Heilig Officie van 22 febr. 1940, A.A.S. 32 (1940), blz. 73; Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het congres van de katholieke Italiaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 843-844; tot het 7e congres van de internationale vereniging van hematologie, A.A.S. 50 (1958), blz. 734-735.
16. Vgl. Catech. Rom. Conc. Trid., deel II, hfdst. VIII; Pius XI, encycliek Casti Connubii, A.A.S. 22 (1930), blz. 559-561; Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het congres van de katholieke Italiaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 843; tot het 7e congres van de internationale vereniging van hematologie, A.A.S. 50 (1958), blz. 734-735; Joannes XXIII, encycliek Mater et magistra, A.A.S. 53 (1961), blz. 447.
17. Vgl. Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het 5e nationaal congres van de Italiaanse katholieke juristenbond, A.A.S. 45 (1953), blz. 798-799.
18. Vgl. Rom. 3, 8.
19. Vgl. Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het 16e congres georganiseerd door de Italiaanse vereniging van urologie, A.A.S. 45 (1953), blz. 674-675; tot het 7e congres van de internationale vereniging van hematologie, A.A.S. 50 (1958), blz 734-735.
20. Vgl. Pius XII, toespraak tot de deelnemers aan het congres van de Italiaanse unie van verloskundigen, A.A.S. 43 (1951), blz. 846.
21. Vgl. de toespraak tot de deelnemers aan het 26e congres georganiseerd door de Italiaanse vereniging van urologie. A.A.S. 45 (1953), blz. 674-675; tot oogspecialisten over de overplanting van menselijke weefsels, A.A.S. 48 (1956), blz. 461-462.
22. Vgl. Lk. 2, 34.
23. Vgl. Paulus VI, encycliek Populorum progressio, n. 21. A.A.S. 59 (1967), blz. 268.
24. Vgl. Rom. 8.
25. Vgl. Vaticanum II, decr. Inter mirifica, nn. 6-7, A.A.S. 56 (1964), blz. 147.
26. Encycliek Mater et magistra, A.A.S. 53 (1961), blz. 447.
27. Vgl. encycliek Populorum progressio, nn. 48-55, A.A.S. 59 (1967), blz. 28l-284.
28. Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes, n. 52, A.A.S. 58 (1966), blz. 1074.
29. Toespraak tot het congres van de Fronte della Famiglia en tot de bond van grote gezinnen, A.A.S. 43 (1951), blz. 859.
30. Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes, n. 51, A.A.S. 58 (1966), blz. 1072.
31. Vgl. Mt. 11, 30.
32. Vgl. Vaticanum II, past. const. Gaudium et spes. n. 48, A.A.S. 58 (1966), blz. 1067-1069; dogm. const. Lumen gentium, n. 35. A.A.S. (1965), blz. 40-41.
33. Mt. 7, 14; vgl. Hebr. 12, 11.
34. Vgl. Tit. 2, 12.
35. Vgl. 1 Kor. 7, 31.
36. Rom. 5, 5.
37. Ef. 5, 25, 28-29, 32-33.
38. Vgl. Vaticanum II, dogm. const. Lumen gentium, nn. 35 en 41, A.A.S. 57 (1965), blz. 40-45; past. const. Gaudium et spes, nn. 48-49, A.A.S. 58 (1966), blz 1067-1070; decr. Apostolicam actuositatem, n. 11, A.A.S. 58 (1966), blz. 847-849.
39. Vgl. Vaticanum II, dogm. const. Lumen gentium, n. 25, A.A.S. 57 (1965), blz. 29-31.
40. 1 Kor. 1, 10.
41. Vgl. Joh. 3, 17.
Bron: Katholiek Archief, 23e jaargang, nummer 34, 23 augustus 1968. De tussenkopjes zijn ontleend aan de Franse tekst. Redactie Katholiek Archief