Laat heb ik U lief gekregen,
O Schoonheid zo oud en zo nieuw,
laat heb ik U lief gekregen.
Zie, U was binnen en ik was in de wereld buiten,
en daar zocht ik U.
En zelf ongeordend
stortte ik mij op die welgeordende dingen,
die U hebt gemaakt.
U was met mij, maar ik niet met U:
Die dingen hielden mij ver van U
die geen bestaan zouden hebben,
als ze niet in U bestonden.
U hebt geroepen en geschreeuwd,
en mijn doofheid doorbroken.
U hebt mij met uw licht overstraald,
en mijn blindheid verdreven.
U hebt mij met uw geur verleid;
ik heb haar ingeademd en zucht naar U.
Ik heb U geproefd,
en ik honger en dorst naar U.
U hebt mij aangeraakt,
en ik ben ontbrand in verlangen naar uw vrede.
Uit: Belijdenissen Boek X, 38 – (Sint Augustinus)